Beste Vincent,

Volgens mij zijn de antwoorden correct.

In vraag 30 is er geen voorrangsprobleem. Beide voertuigen gaan elkaar kruisen. Dat kruisen moet rechts geschieden. Ze mogen dus pas afslaan als ze elkaar voorbijgereden zijn (achter elkaar). Geen van beide bestuurders mag voorrang van doorgang weigeren aan zijn tegenligger door nog vlug voor de andere linksaf te slaan.

In vraag 33 is de bestuurder van C de enige die aan niemand voorrang moet verlenen. Hij mag bijgevolg als eerste doorrijden. Hij heeft voorrang op de bestuurder van B, die op zijn beurt voorrang heeft op de bestuurder van A. De volgorde is dus C - B - A. Indien bestuurder B, om voorrang te verlenen aan C, volledig tot stilstand zou gekomen zijn, dan verliest bestuurder B zijn vooorrang ten opzichte van A. Maar dat blijkt niet uit de vraag, dus gaan we ervan uit dat alle voertuigen in beweging zijn.

Vertel ons gerust welke oplossing jij voor beide vragen zou gekozen hebben en waarom. We kunnen dan beter begrijpen waar jou iets ontgaan zou kunen zijn en je helpen met de correcte toepassing van de regels.

Groetjes,

Jozef

Beste,

Ik denk dat er een fout is in de vragen:
Voorrangregels: vraag 30 en vraag 33.
Vastelling op donderdag 31 maart.

Hopelijk u hiermee geholpen te hebben.

Met vriendelijke groet,

http://www.soundandvision.be/rijbewijs/voorrang30.htm
http://www.soundandvision.be/rijbewijs/voorrang33.htm